Ik zit nu bij het vuur en denk
aan dingen velerlei
aan weidebloemen, vlinders licht
in zomers lang voorbij.
Aan bladeren geel en herfstdraad,
voorbij thans menig jaar
met ochtendmist en zilvren zon
en ‘t windje in mijn haar.
Ik zit nu bij het vuur en denk
hoe zal de wereld zijn
als winter zonder voorjaar komt,
voor altijd mijn domein.
Want zoveel is er nog dat ik
nog nimmer heb aanschouwd:
er is een ander groen in elk
voorjaar en ieder woud.
Ik zit nu bij het vuur en denk
aan lieden zonder tal,
en hen die ‘n wereld zullen zien
die ik nooit kennen zal.
En steeds maar weer moet ik denken aan
de tijden van weleer –
ik luister of ik voeten hoor
of stemmen, teruggekeerd.
Uit ‘The lord of the Rings, The fellowship’ 1957, J.R.R. Tolkien.