Zakgeld, kleedgeld, telefoongeld

Logde ik vorige week over het feit dat oudste wat geld bijverdient door af en toe op te passen, vandaag wil ik het even over zakgeld hebben. Daar logde ik lang geleden ook al ooit over trouwens.

Grote Zus krijgt nu € 2,= per week en inmiddels vergeten we het bijna nooit meer. Niet in het minst omdat we tegen haar gezegd hebben dat ze, als ze het vergeet te vragen in het weekend, het geld ook echt kwijt is. 😉

Eind augustus gaat ze naar het middelbaar onderwijs en hoogstwaarschijnlijk heeft ze dan ook een mobieltje. Tja, dan ga je het niet echt redden met € 2,= per week vindt ze (en terecht natuurlijk). We denken er dus over om haar per maand € 20,= te gaan geven. Dat is behoorlijk in de pas met het Nibud overigens. Wat ze van die € 20,= moet gaan betalen? We stellen ons het volgende voor: kosten van het bellen, cadeautjes, kleine uitgaven voor bijvoorbeeld make-up en uitgaven in de school-/sportkantine. Vergeet ik dan nog dingen?

Kleedgeld daar willen we pas over een jaar of twee mee beginnen. Ze moet eerst maar ‘ns laten zien dat ze goed met haar zakgeld om kan gaan (al heb ik daar niet echt twijfels over). Ik weet nog wel dat ik trouwens met lp’s thuiskwam als ik met mijn kleedgeld op pad ging. Dus een erg goed voorbeeld ben ik niet. 😉

Je ziet het al, ik zit om raad verlegen. Daarom hieronder een heleboel vragen! Al jullie ervaringen en tips zijn van harte welkom.

Wat is een goed zakgeld voor een kind dat in augustus 12 wordt en dan naar de middelbare school gaat. Hoe geef je dat? Elke week een bedrag contant, stort je het op een rekening? Wat moet er allemaal betaald worden van het zakgeld? Wanneer begin je aan kleedgeld en aan welk bedrag moet ik dan denken? En last but zeker nog least: hoe zit het met het mobieltje van je kind(eren)? Betaal jij dat of het kind zelf en wat is het verstandigst: prepaid of een abonnement?

Beschermd: Alaaf!

Deze inhoud is beschermd met een wachtwoord. Vul hieronder je wachtwoord in om het te bekijken:

Geplaatst in Gebroed, Gezin | Voer je wachtwoord in om reacties te bekijken.

‘Geloven in een God die niet bestaat’ en ‘De bekering’

Laatst las ik een boek dat tot nadenken stemt en waarin ik veel herkenning vond. De Man is het boek nu aan het lezen en hij heeft dezelfde ervaring. Om welk boek het dan gaat? Nou dit: ‘Geloven in een God die niet bestaat‘.

Op de achterflap:

Veel mensen zijn grootgebracht met het idee dat geloven in God betekent dat je ook gelooft dat God bestaat. Toch hebben de meeste mensen het geloof in dat “bestaan” al lang losgelaten, of twijfelen ze eraan. Klaas Hendrikse neemt het voor hen op. Zijn boodschap is dat je niet hoeft te geloven dat God bestaat om in God te kunnen geloven. Met de bijbel in de hand laat hij zien hoe het ooit is begonnen en hoe het nog steeds gaat: God bestáát niet, maar “trekt mee met mensen die onderweg zijn”. Zonder mensen is God nergens.

Het is een wat lastig boek om te lezen, regelmatig vrij ingewikkeld en het zit vol met rake opmerkingen. Hard is het af en toe ook, maar nooit (in mijn ogen) onnodig kwetsend. Waar ik het volmondig mee eens kan zijn is het feit dat de kerk is blijven hangen in de middeleeuwen en vaak met middeleeuwse antwoorden op hedendaagse vraagstukken komt. Dat matcht niet, en wellicht worden daardoor wel zoveel mensen de kerk uitgejaagd.

Ik beperk me voor deze recensie tot een aantal stukjes uit het boek. Gewoon, omdat het voornamelijk gevoel is wat er aan dit boek kleeft. En loggen over geloof is gewoon hartstikke lastig (tenminste dat vind ik). Ook nu is het echter nog een behoorlijk lang logje geworden, maar in mijn optiek zeker de moeite om even te lezen. Ik ben benieuwd wie die ‘uitdaging’ aangaat en vervolgens ook nog een reactie achterlaat. 😉

Een aantal stukjes uit het boek:

De tijdgeest stelt de mens voor als een onafhankelijk, autonoom individu dat zelf verantwoordelijk is voor het uitstippelen van de route naar een geslaagd leven. Of het nu gaat om succesvol zijn, er jonger uitzien dan je bent, veiligheid, welstand, geluk of bewondering, er leeft of heerst in onze samenleving een collectieve veronderstelling dat we ons leven in eigen hand hebben. Het ideaal is de vrije mens die heer en meester is over zijn eigen leven. … Noem dat maar ‘onvolwassen onafhankelijkheid’. Of gewoon onzin: jij kunt wel zelf bepalen dat je morgen op reis gaat, maar niet dat je levend terugkomt. Iedereen is afhankelijk van omstandigheden die niet beheersbaar zijn. Je leven is maar ten dele maakbaar, het is vooral kwets-baar: het komt zoals het komt, met gebreken, mislukkingen en teleurstellingen. Tragiek ligt altijd op de loer en er bestaat geen God die je behoedt voor tegenslag en verdriet.

Volwassen afhankelijkheid erkent dat wat werkelijk van waarde is niet in je macht ligt. Vaak valt er niet eens te kiezen en heb je het maar te doen met wat zich aandient. Bij een gelukt leven hoort ook geluk hebben. En ook dat heb je niet in eigen hand. Geloven maakt het leven niet eenvoudiger, het is geen levensverzekering. Je kunt om zo te zeggen geloven wat je wilt, maar omstandigheden veranderen daar niet door. Geloven is eerder: inzien dat je niet méér te doen hebt dan het leven dat je te leven wordt gegeven. Niet minder ook. Erkennen dat je leven ongewis is, dat je agenda van vandaag morgen al oud papier is, dat er elk moment iets kan gebeuren en dat niemand daar de regie over voert. Als je denkt dat je je leven onder controle hebt, neem je jezelf en het leven niet serieus en loop je weg voor het kwetsbare.

Geloven is niet zoiets als vertrouwen hebben in een goddelijke gestalte die achter je staat: ‘Op hem vertrouw ik, mij kan niets gebeuren.’. Nee, er kan je juist van alles gebeuren en je weet best dat het er in de wereld vaak heel bedreigend en verdrietig aan toegaat. … Het kan lelijk tegenvallen. Mensen stellen elkaar teleur, bedriegen elkaar. In rugzakken zitten ook teleurstellingen. En geloven geeft geen zin aan wat er voorbij is gekomen aan pijn en verdriet. Geloven is eerder weigeren om het leven zinloos te vinden, niet mee willen doen aan wat je aftrekt van je eigen menswaardigheid en die van anderen: ‘Het zal allemaal wel, maar toch …’.

Dat is misschien juist het kenmerkende van een gelovige, dat al het ongerijmde en soms angstige dat hij om zich heen ziet, niet wegneemt dat hij ‘ja’ blijft zeggen tegen het leven waarvan hij heeft ervaren dat het goed kan zijn. Dat het daarom beter kan worden dan het nu is, dat hij daar zelf niet buiten staat, dat het niet vanzelf goed komt, en dat hij dat niet in zijn eentje redt. Daarom wil een gelovige niets anders dan zich aan het leven en aan anderen toevertrouwen.

Dat staat er misschien wel krachtig, maar het zijn broze woorden – willen is nog niet kunnen. Vertrouwen kan door slechte ervaringen zwaar onder druk worden gezet. Soms té zwaar. Wie in zijn jeugd beschadigd is, zal misschien nooit meer iemand geheel kunnen vertrouwen. En ook wie er beter is afgekomen, loopt onderweg schrammen op, geen mens gaat zonder deuken door het leven.

Mijn taal wordt voorzichtiger. Ik heb gezien en zelf ervaren dat er vandaag iets kan gebeuren wat je gisteren niet had kunnen bedenken of vermoeden. En dat er dan ineens zo veel gewicht in je rugzak kan belanden dat je die amper nog kunt dragen. Je mag jezelf gelukkig prijzen en God op je blote knieën danken als er dan lieve en betrouwbare mensen om je heen zijn.

Soms zijn die er ook niet. Ik heb te vaak mensen gezien die het in hun eentje moesten doen en daar wantrouwend of zelfs cynisch door zijn geworden. Ik durf daarom niet zomaar te beweren dat je er voor kunt kiezen om te geloven. En al helemaal niet dat je dat op beredeneerbare gronden zou kunnen doen.

Jouw god is niet de mijne. Er zijn zoveel goden als er mensen zijn. Als je naar de geschiedenis kijkt, of om je heen naar andere geloofsopvattingen, dan zie je dat het idee of het beeld van God van de ene mens voor de andere betekenisloos is.

De God van een volwassene is niet die van zijn kleuterjaren of puberteit. Ieder mens is anders, elke periode in een mensenleven is anders en daarom is onze godsbeleving ook niet statisch. God verandert, omdat wij veranderen. God trekt om zo te zeggen een leven lang met je mee: als een woord dat je niet zelf hebt verzonnen, waarvan de inhoud onderweg steeds verandert en waarvan de betekenis dus nooit vastligt.

God gebeurt. Daarom kun je beter niet zeggen dat God bestaat, maar dat God ‘gebeurt’. Of, voorzichtiger: kan gebeuren. Ook de term ‘aanwezigheid’ zet je op het verkeerde been. Alsof er om je heen of in jezelf iets zit waarvan jij je bewust moet of kunt worden. Het woord ‘God’ is ook niet afgeleid van een zelfstandig naamwoord, maar van een werkwoord: ‘Ga maar, dan ga ik met je mee’. Anders gezegd: God bestaat niet, maar kan ont-staan, en God ‘is’ niet, maar zal of zou er kunnen zijn.

Een van de grootste misverstanden als het over ‘geloven’ gaat, is denken dat het ‘helpt’, dat het iemand minder afhankelijk maakt van mensen: ‘Het is wel heel erg voor hem, maar hij heeft gelukkig veel steun aan zijn geloof’. Dat mag je wel van jezelf denken of zeggen, maar niet van iemand anders. Hoe overtuigder de omgeving ervan is dat hij het wel redt, hoe minder die omgeving zich zal inspannen om er zelf aan bij te dragen dxc3xa1t hij het redt. Maar hoe gelovig hij ook is, zonder die omgeving zal hij het niet redden. Zonder menselijke medewerking is God nergens.

Als we de enquêtes mogen geloven, wordt er in Nederland steeds minder geloofd. Als dat waar is, is dat meteen een goede reden om dat niet te geloven. Het is ook niet zo, want blijkens diezelfde enquxc3xaates mag de kerk dan op haar retour zijn, de belangstelling voor ‘religie’ is groter dan ooit. Kerkelijke optimisten interpreteren die toenemende religieuze belangstelling als zou er voor hun God nog hoop zijn. Wishful believing noem ik dat. Wie om zich heen kijkt, ziet het zelf: lezingen, bezinningsbijeenkomsten, cursussen, theater-voorstellingen, films, tentoonstellingen en muziekuitvoeringen worden druk bezocht, kloosters en retraiteoorden hebben wachtlijsten, kerkbanken zijn leeg. Alles wijst er op dat geloof niet verdwijnt, maar verandert en dat niet ongeloof aan de orde is, maar vooral vervreemding van voorverpakt kerkelijk geloof. Mensen geloven niet meer op gezag van een kerk, ze lusten geen hapklare brokken meer. Ze stellen hun eigen geloofsmengsel samen uit christelijke elementen en reïncarnatie, astrologie, telepathie, spiritisme, yoga, holistische filosofieëbn, theosofische ideeën, pendelen, tarotkaarten, noem het maar op. Dus er wordt misschien niet meer zoveel geprezen, maar nog wel van alles geloofd.

Ziedaar in het kort de boodschap, of uitnodiging, aan de kerk: zie in en geef toe dat mensen veranderen, geef hun de ruimte om op hun eigen individuele manier met de traditie om te gaan en help hen daarbij. Erken dat traditie mensenwerk is, dat elk goddelijk of anderszins ‘hoger’ gezag er door mensen aan is toegekend en dat mensen van vandaag wat dat betreft niet minder rechten hebben als die van vroeger.

Het boek was geleend van schoonzus. Het zet mij aan het denken want ik ‘vecht’ al zo lang met wel/niet geloven en hoe doe ik dat dan. Ik herkende er veel in maar wil het nu vooral even laten bezinken. Daarom heb ik voor mezelf (en voor mijn moeder voor haar verjaardag) een eigen exemplaar gekocht. Want dit boek verdient herlezing, overpeinzing en arcering om het zo maar ‘ns te zeggen.

Wat ik me wel afvraag is waarom de auteur zo verschrikkelijk ‘bozig’ kijkt op de omslag. Dat schrikt mensen toch sowieso al af om het te gaan lezen?

 * * *

Laatst plaatste ik hier een recensie over ‘Het verdwenen meisje‘ van Jodi Picoult. Dat boek smaakte naar meer en uiteindelijk kocht ik ‘De bekering‘. Ik vond dit boek wat minder dan ‘Het verdwenen meisje’, maar gezien het feit dat dit boek natuurlijk niet voor niets ‘De bekering’ heet plaats ik hieronder een aantal stukjes die mij raakten.

Ik zal zeggen hoe ik erover denk: ik denk niet dat religies zijn gebaseerd op leugens, maar ik denk ook niet dat ze op waarheid berusten. Ik denk dat ze ontstaan omdat mensen er op een gegeven moment behoefte aan hebben. Zoals de tophonkballer die zijn geluksstokken niet uit wil trekken, of de moeder van het zieke kind die gelooft dat haar baby alleen maar kan slapen als zij bij de wieg zit. Gelovigen hebben per definitie iets nodig om in te geloven.

Nou, meneer de filosoof naast me kon me nog meer vertellen, maar er waren zaken die ik zeker wist: dat ik ooit bemind was en zelf ook had bemind. Dat iemand hoop kon vinden in de manier waarop een gewas groeide. Dat de som van iemands leven niet was waar hij terechtkwam, maar dat het ging om de details die hem daar hadden gebracht. Dat we fouten maakten.

Ik sloot mijn ogen, doodmoe van al die raadsels, en ik zag tot mijn verbazing alleen maar paardenbloemen, alsof ze waren geschilderd op de velden van mijn verbeelding, honderdduizend zonnen. En ik herinnerde me nog iets anders wat ons tot mens maakt: geloof, het enige wapen uit ons arsenaal dat de twijfel kon bestrijden.

Veroordeel me dus niet, tenzij jij ook samen met je zieke kind op de bank in slaap valt, met de angst dat dit wel eens haar laatste nacht zou kunnen zijn. Vraag je in plaats daarvan af: zou jij het doen? Zou jij je wraakgevoelens opgeven jegens iemand die je haat, als dat betekende dat je iemand kon redden van wie je houdt? Zou jij willen dat je dromen uitkwamen, ook al zou dat betekenen dat je daarmee de doodswens van je vijand inwilligt?

Ik denk dat de religie er is om een antwoord te geven op de echt moeilijke vragen die bij je opkomen als het in de wereld niet gaat zoals het zou moeten. Bijvoorbeeld als je kind doodgaat aan leukemie, of als je na twintig jaar hard werken wordt ontslagen. Wanneer slechte dingen goede mensen overkomen en goede dingen slechte mensen. Wat mij interesseert is waarom de religie op de een of andere manier lijkt te zijn gestopt met zoeken naar eerlijke oplossingen.

Ik ben geen religieus man. Ik ben al jaren niet naar de kerk geweest. Maar ik geloof wel in God. Ik praktiseer mijn religie, zou je kunnen zeggen, door haar niet te praktiseren. Ik vind persoonlijk dat gras maaien voor een oude buurman of een berg beklimmen en je verwonderen over de schoonheid van dit land even waardevol is als het bijwonen van de mis of het zingen van psalmen. Met andere woorden: ik denk dat iedereen zijn eigen kerk zoekt en die hoeft niet per sxc3xa9 vier muren te hebben.

Maakte het echt uit of je geloofde dat Jezus de woorden uit de Bijbel sprak of uit het Evangelie van Thomas? Maakt het uit of je God vond in een gewijde kerk of in de gevangenis of zelfs in jezelf? Misschien niet. Misschien was het alleen maar van belang dat je iemand niet veroordeelt omdat hij of zij een ander pad kiest bij het zoeken naar de zin van het leven.

Het is overigens uitdrukkelijk niet de bedoeling met dit logje een discussie uit te lokken over verschillende geloofsovertuigingen en ook niet om mensen te kwetsen. Laat dat duidelijk zijn. In dit logje heb ik voornamelijk twee boeken willen beschrijven die ik een tijdje geleden las en waar ik veel over na heb moeten denken omdat er voor mij persoonlijk erg herkenbare dingen benoemd worden.

Oppas

Inmiddels is Grote Zus al weer een dikke elf jaar. Dat betekent dat ze zelf vindt dat ze best op kan gaan passen. Mwah, dat vinden wij ook best wel, maar dan is het toch wel handig als wij nog in de buurt zijn vind ik. Dus, dat ze op gaat passen bij de  buren (twee kindjes van 6 en 3) en dat ik of Mr. T. thuis zijn, zodat ze kan bellen als er iets is. Grote Zus echt op laten passen lijkt me meer iets als ze een jaar of 13 is.

Wat we sinds kort wel af en toe doen is oudste ‘op laten passen’ als wij een feestje of iets anders in het dorp hebben. De mobiel gaat mee en we zijn dan zo thuis als er iets is. Omdat we normaliter voor dit soort dingen een oppas in huis hebben die we € 7,50 betalen bedacht Grote Zus dat zij dan ook best wat geld mocht verdienen met haar oppasklusje. Ach, daar heeft ze best een punt vinden wij, dus na ‘harde’ onderhandelingen kwamen we uit op een bedrag van € 1,50. Kijk, dan sparen wij toch ook mooi € 6,00 uit. 😉

Onze vaste oppas L is een achternichtje van 15. We betalen haar € 7,50 per avond dat ze hier oppast. Dat is ongeacht de duur van het oppassen. Dus voor één uurtje betalen we € 7,50, maar ook als ze bijvoorbeeld van 20.00 tot 01.00 uur hier in huis is. Heel af en toe blijft ze slapen, maar zowel L als wij vinden dat niet heel erg fijn. Dus als wij thuis zijn brengt Mr. T. haar altijd even naar huis (ze woont in een straat achter de onze).

Als L ooit niet kan, dan zitten we nog niet echt omhoog. Onze vaste donderdagoppas heeft drie kinderen die graag de honneurs waarnemen. Ook zij verdienen € 7,50. Dat bedrag geldt trouwens ook als de oppas met een vriend(innet)je komt, dan moeten ze het zelf maar delen. Hetgeen betekent dat L bijna altijd alleen komt, want ze kan het geld goed gebruiken zegt ze zelf.

Hoeveel betalen jullie aan de oppas voor een avondje? Blijft de oppas slapen of gaat hij/zij naar huis? Kunnen jullie putten uit een grote pool van oppassen? En toen je eigen kind groot genoeg was om op kleinere broertjes/zusjes te passen, kreeg het toen ook geld van jullie?